Katoenen schouderdoek

 

De 'sadum' stamt uit het zuidelijk Batakgebied. In zijn woordenboek, gepubliceerd in 1861 schrijft Van der Tuuk over een Mandailingversie. De 'sadum' is echter ook een zeer belangrijke en...

Objectnummer
TM-4328-18
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
voor 1977
Herkomst
Tapanuli Selatan (regentschap)

De 'sadum' stamt uit het zuidelijk Batakgebied. In zijn woordenboek, gepubliceerd in 1861 schrijft Van der Tuuk over een Mandailingversie. De 'sadum' is echter ook een zeer belangrijke en veelvuldig gemaakte doek in het Angkola-Batak cultuurgebied ten noorden van Mandailing. De zuidelijke Toba Batakwevers maakten eigen versies naar de voorbeelden van deze doeken. Deze waren zeer geliefd in het Silindungdal in het begin van de twintigste eeuw. In de loop van de twintigste eeuw is de populariteit van deze doeken toegenomen waardoor zij ook een plaats hebben gekregen in Toba Batak rituele ceremoniën. Het gebruik van de doeken verspreidden ook steeds verder in een noordelijke richting. Bij het begin van de éénentwintigste eeuw zijn versies van de doek tot aan de noordelijke gebieden van Toba, Karo en Simalungun geliefd. Angkolaversies zijn niet altijd makkelijk van de oudere Toba Batak versies te onderscheiden. Door de jaren heen worden de modernere Toba Batak versies steeds meer herkenbaar als zodanig, maar zeker is dat de Toba Batak de motieven, de strepen in de kettingrichting in de zijbanen en de kleuren van de doek hebben overgenomen en toegepast in hun eigen weefkunst. In de middenbaan van deze doek zijn de woorden 'selamat pakai' (gelukswens voor de drager) in suppletoire inslagdraad ingeweven. De kralen patroonrand in de franje einden van de doek kenmerken deze doek als afkomstig uit Angkola. De rode kwasten die daar aanvast zijn gemaakt zijn ook typerend. De doek wordt als schouderdoek gebruikt. Vervaardiging Angkola Batak 'sadum' weefsels van deze soort bevatten meerdere bijzondere weeftechnieken waarvan er zeven hier in het kort zijn beschreven. Ten eerste is er het relatief uitzonderlijk manipuleren van kleur in de inslag. Omdat de doek in kettingrips is, is de inslag nauwelijks te bespeuren, maar de afwisselende blauwe en rode inslag in deze doek vallen op als lichte horizontale strepen in de doek. Ten tweede is er een vorm van keperbinding (Bolland 1979). Deze weeftechniek is niet toegepast over de gehele doek, alleen in bepaalde delen van zowel zij- als middenbaan. De rest van de doek heeft een gewone keperbinding zoals gebruikelijk is in Batak textiel. De derde is een soort kelimtechniek of inslagwikkeltechniek (weft wrapping). Het is gebruikelijk dat dit toegepast wordt op een groot ruitmotief dat van zelfkant tot zelfkant van de doek loopt. De weefster voegt de inslag met de hand in de ketting terwijl de doek nog in het weefgetouw hangt. Hiervoor is een dikkere 'wollige' draad gebruikt (zie Niessen up/2004, Techniques: Weft wrapping). Ten vierde is er het gebruik van kralen in de inslag. De kralen worden op de inslag geregen en als de inslag wordt toegevoegd, plaatst de weefster de kralen tussen de scheringdraden. Ten vijfde hebben de Angkola-Batak een speciaal toestel ontwikkeld om de kralenrand in de doek te maken. De ketting wordt met de hand gevoegd tussen de rijen kralen (Niessen up/2004). Ten zesde zijn er vaak rode kwastjes aan de doek aangebracht. Deze zijn niet in de literatuur beschreven. En ten zevende is de doek van twee apart geweven panelen gemaakt. Deze zijn handmatig aan elkaar genaaid. De naad loopt over het midden van de doek.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie