De achttiende eeuw

Pruik van Egbert de Vrij Temminck, burgemeester van Amsterdam, 1780-1799, Amsterdam Museum
19 mei 2015
Modemuze

Wegens de economische verslechtering die in de achttiende eeuw in Nederland plaatsvond, werd getracht om de import van textiel in te dammen. Deze maatregelen maakten echter geen verschil voor de gegoede bevolkingsgroepen die het zich konden veroorloven om kleding en stoffen uit het buitenland aan te schaffen.

Frankrijk en de uitbundige Franse mode werd namelijk als toonaangevend gezien door de bovenste laag van de Nederlandse bevolking. In de tweede helft van de achttiende eeuw verschoof de aandacht naar de iets gematigder Engelse mode.

De handelscompagnieën (V.O.C. en W.I.C.) die in de zeventiende eeuw waren opgericht, zorgden ook in de achttiende eeuw voor een regelmatige toevoer van katoenen en zijden stoffen. Tegelijkertijd leverden zij gedrukte, beschilderde of geborduurde kledingstukken zoals huisjassen, huismutsen en vrouwenrokken naast shawls uit India en waaiers uit China en Japan. Deze internationale handelscontacten konden de economische neergang in de Republiek echter niet keren. In 1702 brak een stadhouderloos tijdperk aan dat tot 1747 zou duren. Men bleek niet in staat een oplossing te vinden tegen de sancties en blokkades die Frankrijk en Groot-Britannië instelden tegen goederen uit ons land. Als reactie hierop werd door de Nederlandse producenten aangedrongen op beschermende maatregelen tegen alle textielimport uit Europa en daarbuiten, omdat het erg slecht ging met de inlandse nijverheid. Talloze verzoekschriften werden aan de lokale en nationale overheden gestuurd, maar het mocht niet baten. Wie het zich kon permitteren kocht stoffen en ook kleren uit het buitenland.

De bovenste laag van de bevolking kleedde zich niet alleen ‘op z’n Frans’, maar doorspekte het Nederlands met allerlei Franse woorden (veel daarvan gebruiken we vandaag nog) en las de Franse modetijdschriften. Men kon deze in de boekwinkels in de grote (provincie)steden kopen en regelmatig abonneerden zich ook groepjes vrouwen om hiermee de aanzienlijke kosten te drukken. In de Nederlandse kranten verschenen advertenties van Franse kappers, naaisters en ook marchande de modes die ‘net uit Parijs teruggekeerd’ de allernieuwste accessoires aanboden. Desondanks week het kleedgedrag in ons land aanzienlijk af van het origineel in Parijs. Ons bestedingspatroon was veel gematigder, ons gebruik van linten, strikken en passement of felle kleuren niet zo uitbundig en uiteraard is het klimaat hier niet zo mild waardoor sommige modes niet gevolgd konden worden. En tot slot, de Hollandse smaak was nu eenmaal niet geheel als de Franse.

Onder invloed van de Verlichting ging men in het gecentraliseerde Frankrijk, met Versailles als middelpunt, in de tweede helft van de eeuw zijn blik op Engeland richten. Daar vertoefde de adel grotendeels op het platteland en dit stelde uiteraard andere eisen aan de garderobe. Hoewel de Republiek van 1780 tot 1784 oorlog voerde met Engeland, deden ook hier de effen stoffen en eenvoudiger modellen hun intrede. Maar, kort daarna begonnen de Patriotten hun stem te roeren en kwam Pruisen tevergeefs stadhouder Willem V te hulp. Uiteindelijk viel in 1794/95 Frankrijk het land binnen. De stadhouder en zijn gezin vluchtten naar Engeland en de Bataafse Republiek werd opgericht. In deze roerige tijden verdween de mode even naar het tweede plan.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie