Onbekend groots: Nellie van Rijsoort

 
Atelier van Rijsoort, jaren ’30
9 maart 2017
Onderzoeker bij Research Centre for Material Culture Leiden

Modegeschiedenis vertelt vaak over de grote ontwikkelingen van kledingstijlen en is gebaseerd op de prestaties en thema’s van beroemde ontwerpers. Echter, aan deze geschiedenis hebben veel meer individuen hun bijdrage geleverd - soms in de schaduw. Helaas worden hun namen vaak vergeten omdat ze geen outfits creëerden. Ze stonden anoniem en onbekend achter prachtige details, zoals bijvoorbeeld borduursels, die toch bijdroegen aan een prachtig eindresultaat. Dit artikel besteedt aandacht aan één van die minder bekende mode-figuren: Nellie van Rijsoort. Haar fijne borduurwerken versierden kostuums van de Nederlandse elite. Later vonden die bijzondere borduursels ook hun weg naar Australië. Museum Rotterdam bewaart archiefstukken en borduurwerken van Nellie die licht werpen op haar indrukwekkende oeuvre.

Tekening van Nellie, jaren '50
Tekening van Nellie, jaren '50

Vroege jaren

Nellie van Rijsoort werd geboren in 1910 op de Aelbrechtstraat in Delfshaven. De passie voor het naaien was bij haar vroeg ontwikkeld: in het Rotterdamse huis van haar ouders maakte kleine Nellie graag jurkjes voor poppen. Het echte avontuur met naaien en borduren begon toen zij 14 werd en ze naar het atelier van A. de Jong ging bij de Schietbaanlaan. Daar kopieerde zij met name Franse borduurpatronen. Snel kreeg ze de vaardigheid onder de knie en drie jaar later mocht ze andere meisjes begeleiden in hoe ze met de naai- en borduurmachines om moesten gaan. Later volgde ze een opleiding aan de avondacademie om kennis te maken met kunstzinnig design. Nellie wilde ook haar tekencapaciteiten verbeteren en daarom schreef ze zich in bij de cursus van kunstschilder Herman Mees die gespecialiseerd was in portretten. Nellie kon deze ervaringen gebruiken om haar bijzondere gevoel voor details te ontwikkelen.

Atelier van Rijsoort, 1930-1940
Atelier van Rijsoort, 1930-1940

Ook toen ze haar eigen atelier opende, was Nellie nog niet uitgeleerd. Ze volgde nog een cursus naaien bij juffrouw van Engelen. Ze koesterde nog niet de ambitie om professioneel coupeuse te worden maar ze wilde haar werkterrein vergroten om meer diensten te kunnen aanbieden aan haar klanten. Een van de belangrijkste stappen in Nellie’s carrière waren de lessen bij Charles Montaigne (1900-1988), de Nederlandse modeontwerper die bij Madeleine Vionnet heeft gewerkt en in 1939 een eigen modehuis in Parijs had geopend.[1] Bij Montaigne leerde Nellie de zogenaamde moulage: dit is een techniek van ontwerpen waarbij het kledingstuk direct op het lichaam of op een paspop wordt gevormd. De schoonheid van details hangt ook af van het oppervlak waarop het wordt neergezet. De kennis die ze opdeed bij de bekende ontwerper had nog andere voordelen: Montaigne introduceerde Nellie namelijk bij de Franse modewereld en zo kon ze eenvoudiger haar weg vinden naar de Parijse modehuizen.

Rotterdams atelier ‘van Rijsoort’

Het jaar 1932 was bijzonder voor Nellie. Ze trouwde de accountant Hendrik Boerman en opende haar eerste atelier bij hun huis op Tidemanstraat 51 in Rotterdam. In het atelier werkten toen 16 meisjes. Hendrik hielp ook op verschillende manieren, hij leverde bijvoorbeeld afgemaakte producten thuis af bij klanten.

De eerste klant van het atelier was firma A. C. Fortanier & Co. gespecialiseerd in productie van japonstoffen. Snel werkte Nellie voor Nederlandse modehuizen zoals Gerzon en Wisbrun & Liffman. Naast de modehuizen en confectiemagazines had Nellie veel individuele klanten waarvan Édith Piaf de meest prominente was. De wereldberoemde Franse zangeres bestelde bij het Rotterdams atelier een zwarte blouse. Verder verkocht Nellie veel borduursels aan coupeuses die zelf veel rijke klanten hadden.

Herman Mees, ‘De naaistertjes’, Naaiatelier van Nellie van Rijsoort, ca. 1935
Herman Mees, ‘De naaistertjes’, Naaiatelier van Nellie van Rijsoort, ca. 1935

Het atelier ontwikkelde zich snel en het huis begon klein te worden. Nellie en haar man zouden daarom tussen 1932-1940 twee keer verhuizen, eerst naar de Cittersstraat 48 en later naar de Nieuwe Binneweg 112. Daar openden ze een echte salon met prachtige interieurs. De salon bestond uit de winkel met etalages en het werkatelier waarin machines en tekentafels stonden. Voor de salon werkten toen al 30 mensen. Nellie zorgde dat haar personeel steeds beter opgeleid was. Ook werden nieuwe borduurmachines aangekocht. Dit betekende vette jaren voor het atelier waarin veel prominente klanten uit Den Haag, Amsterdam, Parijs en zelfs uit Amerika werden bediend. Helaas kwam er een abrupt einde aan die goede tijden toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak.

Een nieuw begin in Australië: Fabienne

“Australië is een grote inspiratie voor mijn werk. De meeste van mijn ontwerpen zijn gebaseerd op bloemen en er zijn zo veel prachtige soorten hier dat ik zal nooit ontbreken van ideeën” - dit zou Nellie later met groot enthousiasme schrijven. Het was echter niet de Australische natuur die haar in 1956 naar Melbourne bracht – maar de problemen in Nederland.

Borduurstallen van ‘Fabienne’
Borduurstallen van ‘Fabienne’

Met het uitbreken van de oorlog had het atelier natuurlijk al veel klanten verloren maar de ergste slag kwam toen Hendrik gedwongen werd in Duitsland te werken. Na de Tweede Wereldoorlog kon het atelier weliswaar weer voortborduren, maar tevens ontstonden er veel nieuwe en grotere modehuizen, maar ook confectiemagazijnen, die een enorme concurrentie betekenden voor de kleine specialistische zaken. Bovendien ging de gezondheid van Hendrik achteruit. Hij had het zwaar gehad in Duitsland.

Nellie en haar man pakten dus alle naai- en borduurmachines en vertrokken naar Australië. Het personeel moesten ze achterlaten, ze zouden eigenlijk helemaal opnieuw beginnen. In Melbourne had Nellie eerst veel moeite om geschikte mensen te vinden, maar gelukkig waren haar twee dochters al groot genoeg om in het atelier te helpen. Nellie had problemen om borduurmaterialen aan te schaffen en zo importeerde ze nog steeds uit Europa, vooral uit Frankrijk, waar de meeste leveranciers werkten. Kralenstukjes importeerde ze uit Hongkong – dat was nu dichterbij. Nellie begon in Australië haar eigen label Fabienne. Een daarvoor benodigd certificaat kreeg ze van haar oude leermeester Charles Montaigne. Spoedig erna kwam een interessante eerste opdracht: De Nederlandse ambassade organiseerde een grote modeshow met ontwerpen van Clarence Hall Ludlow, een Nieuw-Zeelandse modeontwerpster die in 1949 haar salon in Melbourne geopend had.

Jurk van Robert Fritzlaff met borduursels van Fabienne, 1964
Jurk van Robert Fritzlaff met borduursels van Fabienne, 1964

Ze waren op het geschikte moment op de juiste plaats. Vanaf de jaren ’40 groeide Melbourne namelijk uit tot een belangrijke modestad met meerdere modeontwerpers en modehuizen. De lokale modewereld kreeg inspiratie van nieuwste ontwikkelingen in Parijs, vooral zoals die werden gepresenteerd door beroemde ontwerpers van die tijd: Dior, Chanel en Balenciaga. Modeontwerpers in Melbourne probeerden ook hun eigen stijl te creëren, maar ze bleven qua materiaalkeuze dicht bij de luxurieuze stoffen van Europa.[2]

Nellie werkte verder met La Petite, het salon van modeontwerpster Pat Rogers. Het belangrijkste succes voor Fabienne was echter de samenwerking met een andere modeontwerper, Robert Fritzlaft, die in 1962 de wedstrijd Gown of the Year gewonnen had. De winnende jurk heette de Venetian Masque. Nellie ontwierp een prachtig borduursel voor die jurk: een motief van blauweregen in beadwork (borduursel met kralen) die het lijfje van de outfit versierde. De prijs ging uiteindelijk naar de ontwerper, maar wie weet was het juist het borduursels van Nellie die de jury heeft betoverd. Tegenwoordig is het wedstrijd niet meer prestigieus maar in de jaren ’60 was het één van de hoogste prijzen voor modeontwerpers in Australië.

Robert Fritzlaft, “Dress of the year” met borduursel van ‘Fabienne’, 1962
Robert Fritzlaft, “Dress of the year” met borduursel van ‘Fabienne’, 1962

Tussen de jaren 1964 en 1974 werkte Nellie voor de Australische televisie. Ze maakte outfits voor filmsterren, operakostuums en kostuums voor comedy’s. In 1980 werd ze gevraagd om het kostuum van Nellie Melba’s Violetta te restaureren, een beroemde Australische opera zangeres. Hier bleek haar talent voor details bijzonder waardevol te zijn.

Motieven en techniek

Nellie hield niet van herhaling. Wanneer ze een nieuwe outfit maakte, dacht ze altijd aan diegene die het dragen zou. Kleding moest passen bij individuele persoonlijkheid – benadrukte ze. De individualiteit werd vooral benadrukt door een rijk scala aan details. In het atelier werd de Cornely machine gebruikt, uitgevonden door Antoine Bonnar in 1866. De machine werd later geproduceerd en verkocht door Emily Cornely & Co. en zo is de naam van de machine ontstaan. In het atelier van Nellie werd machinaal borduurwerk met het handwerk gecombineerd. Het werkproces in Nellie’s atelier had verschillende stappen: eerst tekende Nellie haar patronen op een perkament, vervolgens door een geperforeerd papier en met kleermakerkrijt bracht ze een patroon over op nog niet afgemaakte outfit.

Kostuum van Nellie Melba’s Violetta gerenoveerd door ‘Fabienne’, collectie van Nationaal Trust in Melbourne
Kostuum van Nellie Melba’s Violetta gerenoveerd door ‘Fabienne’, collectie van Nationaal Trust in Melbourne

Toen ze in 1974 haar collectie aan het Nationaal Trust in Melbourne schonk, schreef ze: “Met bepaalde voorbeelden van mijn werk wil ik jullie een idee geven van alle verscheidenheid en mogelijkheden van borduren en laten zien dat hand en machinewerk prachtig samengaan”.

Het oeuvre van Nellie bestaat uit abstracte motieven en bloemmotieven gemaakt in allerlei technieken. Ze gebruikte graag verschillende soorten van handborduren en combineerde ze met beadwork, een techniek waarin kralen en pailletten aan een stof worden genaaid en zo rijke motieven vormen.   

‘Whitework’ met aplicaties door Nellie van Rijsoort
‘Whitework’ met aplicaties door Nellie van Rijsoort
                                                                                              

Daarnaast horen bij het palet van Nellies’ werk verschillende soorten van zogenaamde blackwork en whitework, types van borduursels waarin maar één kleur domineert. Ze combineerde machinaal borduurwerk met kralen en pailletten die ze met de hand bevestigde. In de collectie van Nellie ontbreekt ook de techniek van de appliqué niet: individuele stukken stof worden aan het design toegevoegd. Daarna worden de randjes van die stof gedecoreerd met borduurwerk.    

Nadat Nellie besloot te stoppen met werk, heeft ze haar collectie over twee musea verdeeld: het Nationaal Trust in Melbourne en het Rotterdam Museum. Zo verdeelde ze haar levenswerk over de twee steden die haar leven, carrière en haar borduurwerk hebben gevormd.

Literatuur 

[1] M. Hohé, Haute Couture in Nederland, Voici Paris. Haute couture, Gemeentemuseum Den Haag 2010, p.71-72.
[2] R. Leong, Making and Retailing Exclusive Dress in Australia – 1940s to 1960s, Encyclopedia of World Dress and Fashion, V. 7: Australia, New Zealand and the Pacific Islands, ed. M. Maynard, Oxford University Press 2010, p.133-134.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie