Wegwerpartikel of emotioneel waardevol: dingen (moeten) veranderen

 
Blog Modemuze Judith van Hilten. Photo by freestocks.org on Unsplash
7 augustus 2018
MA Creative Industries

Waarom kan ik het niet laten om telkens die enkele grijze haar uit mijn hoofd te trekken? Waar komt deze neurotische dwang vandaan om onze jeugdigheid te behouden en er alles aan te doen om de tand des tijds te slim af te zijn? Want, zoals een subject van de blog Humans of Amsterdam het zo mooi zei: “Take it from someone who is 90 years old. There is nothing scary about getting older. It’s only scary when you try to fight it.”

Deze uiterlijke obsessie met ‘jong’ of ‘nieuw’ en ‘perfectie’ werkt ook door in de manier waarop we vandaag de dag omgaan met kleding. Zodra een kledingstuk of accessoire niet meer in het huidige modebeeld past, of iets niet meer in perfecte staat verkeerd, wordt het afgedankt. De grote hoeveelheden afval die hiervan het gevolg zijn helpen onze planeet om zeep. Ook de vervuilende kledingproductiemethoden helpen hier een handje aan mee, om nog maar te zwijgen over de uitbuiting van mensen die gepaard gaat met deze productie. Er dient iets drastisch te veranderen, zowel aan de vraagkant (consument) als aan de aanbodkant (producent) van deze immense industrie. Een verandering in mindset en praktische aanpak kan een stap in de goede richting zijn, voor beide partijen. In deze blog pleit ik aan de hand van Tim Ingolds theorie over dode objecten en levende dingen voor zo’n verandering in mindset.

Geleefde kleding

Op een van de zomeravonden in het Centraal Museum ging ontwerper Jan Taminiau in gesprek met een van zijn inspiratiebronnen, zijn oud-docent en ontwerper Pascale Gatzen. Het gesprek ging over het huidige modesysteem dat draait om constante vernieuwing in een onnavolgbaar tempo. Deze nadruk op ‘nieuw’ draait ook om het perfecte, niet door tijd, omgeving en omstandigheden aangetaste ontwerp. Taminiau gaat hier juist tegenin. Hij zei dat als een cliënt een van zijn ontwerpen leent voor een speciaal evenement en deze vervolgens weer spik en span wordt geretourneerd, zij hoogstwaarschijnlijk geen leuke avond heeft gehad, maar slechts bezig is geweest om de jurk in perfecte conditie te houden. Met andere woorden: Taminiau wil dat mensen léven in zijn creaties. De vlekken, de rafelingen en andere onvolmaaktheden in kleding, geven blijk van de emoties die de drager heeft gehad, de avonturen die de drager heeft beleeft: het leven dat de drager heeft geleefd.

Op de website van het Zweedse modelabel Adornment staat eenzelfde soort boodschap bij ieder vintage item dat wordt verkocht: “It has been washed and repaired although fading, wearing, and other unique traits display each item’s history and add to its character and charm.” De onvolkomenheden en gebreken van een kledingstuk geven het juist een verhaal en maken het tot iets unieks en speciaals voor de eigenaar om te koesteren. Dit constante proces van verandering en transformatie waar kledingstukken aan onderhevig zijn, is iets om bij stil te staan. De liefde binnen het huidige modesysteem voor het nieuwe zou vervangen moeten worden door de waardering van het geleefde.

‘Experiment’ quote van Jan Taminiau en informatieve wandtekst. Tentoonstelling 'Jan Taminiau Reflections'. 2018. Centraal Museum Utrecht. Foto: Judith van Hilten
‘Experiment’ quote van Jan Taminiau en informatieve wandtekst. Tentoonstelling 'Jan Taminiau Reflections'. 2018. Centraal Museum Utrecht. Foto: Judith van Hilten

Dode objecten en lekkende dingen

Tijdens de eerste dag van het State of Fashion Colloquium in Arnhem stelde Pascale Gatzen het volgende: “We are in a constant state of becoming. Fashion is the surface on which the footsteps of our vivid dance imprint themselves.” Mode is als het ware een tweede huid voor ons: net zoals ons lichaam onze levensstijl en persoonlijkheid reflecteert, doet mode dit ook. Het probleem is dat we de processen van het leven (tevergeefs) proberen stop te zetten door veroudering en verval tegen te gaan en af te wijzen. Dit doen we niet alleen met ons lichaam, maar ook met onze kleding.

De Britse antropoloog Tim Ingold bouwt zijn theorie op rondom het onderscheid dat hij maakt tussen ‘objecten’ en ‘dingen’. Objecten zijn volgens hem afgeschermd van hun omgeving door middel van een ondoordringbaar oppervlak; ze zijn in essentie dode materie, ze leven niet.[1] Dingen daarentegen zijn meer als een ‘knoop’, “whose constituent threads, far from being contained within it, trail beyond, only to become caught with other threads in other knots”.[2] Oftewel, in de woorden van Ingold, dingen lekken, doordat de draden van de knoop telkens verstrikt raken met de draden van andere knopen (dingen).[3] In tegenstelling tot dode objecten zijn dingen dus levend, namelijk in een constant proces van beweging en (trans)formatie.

Ingold pleit ervoor dat we alles als dingen zouden moeten gaan zien, omdat alles constant in verandering is en leeft. Mijns inziens behandelen wij kledingstukken echter als objecten en niet als dingen.  

Blog Modemuze Judith van Hilten. Avondjurk speciaal ontworpen voor de tentoonstelling Jan Taminiau. Reflections (T201805) 2018, Centraal Museum, Utrecht, Image & copyright Centraal Museum, Utrecht / Ernst Moritz
Avondjurk speciaal ontworpen voor de tentoonstelling Jan Taminiau. Reflections (T201805) 2018, Centraal Museum, Utrecht, Image & copyright Centraal Museum, Utrecht / Ernst Moritz

Bloed, zweet en emotie

Kledingstukken zijn ook dingen; ze zijn gevormd uit verschillende soorten materie en zijn onderhevig aan veranderingen door invloeden uit de omgeving. De mensen waar een kledingstuk mee in aanraking is geweest tijdens het productieproces hebben allemaal hun indruk achtergelaten. Als het gaat om kleding uit de fast fashion industrie zijn dit vaak bloed, zweet en tranen, omdat deze mensen meestal worden uitgebuit en onder slechte omstandigheden hun werk moeten uitvoeren.

Toch wordt een kledingstuk te vaak als object behandeld: een dood eindproduct dat klaar is voor consumptie. Zit er een vlek, gat of haal in, dan wordt het weggegooid en er weer iets nieuws gekocht, in plaats van deze elementen te zien als blijk van het leven dat het heeft geleefd.

Producenten zouden meer geld en tijd kunnen investeren in een eerlijk productieproces, waarbij arbeiders genoeg betaald krijgen en onder goede omstandigheden hun werk kunnen doen. Dit leidt ertoe dat er meer liefde in een product wordt gestopt en er een betere kwaliteit geleverd kan worden. Ook zou er meer gebruikgemaakt moeten worden van duurzame, niet schadelijke materialen die op een mooie manier verouderen en dus niet snel worden weggegooid als ze niet meer in oorspronkelijke staat verkeren.

Door middel van transparantie vanuit de producenten en het werken met duurzame productiemethoden en materialen kan de consument een emotionele band krijgen met een product. Dit kan bijvoorbeeld omdat iemand achter het ethos van een merk staat en producten een betere kwaliteit hebben en dus langer meegaan. Je raakt waarschijnlijk minder snel uitgekeken op een product en voelt dan ook minder de behoefte om iets nieuws aan te schaffen. Gerelateerd aan dit laatste punt is om kleding minder modegevoelig te maken en meer tijdloze ontwerpen te produceren die hun aantrekkingskracht jarenlang behouden.

Tijd voor verandering

In dit blog heb ik aan de hand van Ingolds theorie beargumenteerd dat er zowel aan de kant van de consument als aan de kant van de producent iets moet veranderen binnen het huidige modesysteem. De natuurlijke processen van leven waarin onze kledingstukken zich als zijnde dingen in bevinden, moeten we leren accepteren en omarmen. Kledingproductie moet op een meer duurzame en transparante manier gebeuren. Er zijn steeds meer merken en ontwerpers die hier op gericht zijn, maar eigenlijk zou het hele modesysteem op deze weg verder moeten gaan met het oog op een leefbare toekomst.

Bronnen   

Ingold, Tim. 2010. “Bringing Things to Life: Creative Entanglements in a World of Materials.” Manchester: University of Manchester.


[1] Tim Ingold, 2010, “Bringing Things to Life: Creative Entanglements in a World of Materials,” (Manchester: University of Manchester), pag. 4-6.
[2] Ibidem, pag. 4.
[3] Ibidem.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie