Jak

 

Een jak gemaakt van geweven katoen. Het heeft geen mouwen en is van voren gesloten met een met rood katoen omboorde halsopening. Het katoen is wit, waarop twee zwarte gestileerde 'aso'...

Doorzoek de website met tags
Objectnummer
RV-1219-392b
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
1840-1899
Herkomst
Tanjung

Een jak gemaakt van geweven katoen. Het heeft geen mouwen en is van voren gesloten met een met rood katoen omboorde halsopening. Het katoen is wit, waarop twee zwarte gestileerde 'aso' (waterslang) figuren zijn genaaid. De onderrand is met rood katoen omboord. Dit kledingstuk is onderdeel van een dodenuitrusting. Bij de Kayan werden de overledenen altijd gekleed in de mooiste kleding met hier op motieven van de waterslang. Deze kleding werd gemaakt in de stijl van hoe hun voorouders zich kleedde. Op veel kledingstukken voor de doden was het motief van de waterslang zwart. Dit deden de Kayan omdat zij geloofden dat dit de kwade geesten die de ziel van de overledene onderweg naar de dodenwereld zou tegenkomen, zouden kunnen afschrikken. De mannen ontwierpen de motieven en sneden ze uit de zwarte stof, de vrouwen maakten deze daarna vast op de kleding (A.W. Nieuwenhuis, 1907, deel 1, p. 144-146, taf. 27 nr. 4). De waterslang, ook wel draak of naga genoemd, was bij de verschillende subgroepen van de Dayak een belangrijke figuur uit hun mythen. Zijn beeltenis had symbolische betekenis en was een veel terugkerend motief. De waterslang stond symbool voor vrouwelijkheid en vruchtbaarheid en werd gezien als de godin van de onderwereld. Bij de Ngaju Dayak werd zij Jata genoemd. Deze benaming is waarschijnlijk ontstaan in de dertiende eeuw door invloeden van het hindoeistische rijk Majapahit, dat toen over vele nu Indonesische eilanden (waaronder Borneo) heerste. Zij hebben zeer waarschijnlijk religieuze propaganda verspreid op Borneo. Zo zijn bepaalde begrippen overgenomen door de Dayak volken (H. Schärer, 1963, p. 12-15). De Beeltenissen van de waterslang boden meestal bescherming en waakten over de doden. De afbeelding van de waterslang werd vanwege de beschermende functie gezien als erg krachtig. Daarom gaven sommige Dayak subgroepen de motieven die deze godheid uitbeeldden een andere naam, om zo niet het kwaad over hunzelf op te roepen. Zij noemden deze motieven: ‘aso’ wat letterlijk ‘hond’ betekent. Meestal leken de motieven met deze naam dus niet op een hond maar op een draak of slang. Er zijn nog meer namen die voorkwamen om het motief van de waterslang aan te duiden waaronder: ‘schorpioen’, ‘kikker’ of ‘hagedis’. Ook konden afbeeldingen van andere reptielen zoals krokodillen verwijzen naar de waterslang. De motieven die hiernaar verwezen waren vanwege de bescherming die zij konden bieden meestal afgebeeld op objecten waar men deze kracht wilde hebben. Zo werd het motief vaak afgebeeld bij ingangen van huizen, op draagmanden voor baby’s, schilden, zonnehoeden etc. Deze moesten kwade geesten afschrikken. Soms vormden twee motieven samen een monsterkop die ‘udo’ wordt genoemd, deze was ook bedoeld om bescherming te bieden (B. Sellato, 1989, p. 44, 45). Ook sommige krijgers droegen het motief van de waterslang bij zich, bijvoorbeeld in de vorm van een oorsieraad (F. Brinkgreve & D.J. Stuart-Fox (red.), 2013, p. 234). De vrouwelijke onderwereld die werd gerepresenteerd door de waterslang, zou altijd in verband staan met de mannelijke bovenwereld. Samen representeerde zij de gehele kosmos. Die eenheid in het universum vormde een belangrijk onderdeel in de verschillenden culturen van de verscheidenen Dayak groepen (J. Ave & V.T. King, 1986, p. 33-36).

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie