Dansgordel

 

362-187 Hopi woven belt, faja (TK); wool; l. 239 cm., w. 9 cm.; ca. 1880. Such belts were usually used by women to secure their dress, but on ceremonial occasions men adopted these for their...

Doorzoek de website met tags
Objectnummer
RV-674-3
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
Ca. 1880
Herkomst
Hopi I.R.

362-187 Hopi woven belt, faja (TK); wool; l. 239 cm., w. 9 cm.; ca. 1880. Such belts were usually used by women to secure their dress, but on ceremonial occasions men adopted these for their costume (Bartlett 1949:6; Fox 1978:52). Marian Rodee (1992) noted of this rather damaged specimen: "Belt with wool warp and weft, a rather unusual specimen as there is no cotton present. The weft contains brown wool yarn, and handspun indigo wool laid in pairs in the center. The edges are red and green two-ply split from four-ply." Although the Navajo-style belt was woven by Navajos and Hopis, the Hopi-style belt was only made at Hopi and possibly other Pueblos, but not made or worn by Navajos. Their manufacture and design differ in a number of respects. Their origin has not yet been exactly established, but the oldest fragments have been recovered from Salado sites in Tonto National Monument (McLeish 1940; Kent 1983:85-89). 362-186, 187; 674-3, 6 Hopi textiles During the Pueblo I period (900-1100), the Anasazi ancestors of the Hopis, Zunis, and Rio Grande Pueblos began cultivating a native species of cotton, Gossypium hopi, that was well adapted to the altitude and semi-arid climate of the Colorado Plateau. It was used to weave garments, varying from breechcloths, shirts, and sashes to kilts, shawls, dresses, and belts, and especially the Hopis developed into accomplished cotton growers and weavers, trading their textiles with neighboring tribes (Kent 1957, 1983a; Teague 1998). After the Spanish introduced sheep into the Southwest in the early 17th century, textiles of wool were woven by Pueblo men and increasingly replaced clothing from animal skin. Typical woven items dress included mantas (shoulder and dress blankets), shirts, kilts, belts, sashes, breechcloths, leggings, garters, and headbands. Cotton garments became increasingly associated with ceremonial occasions, except for white cotton pants that were commonly worn by the men. Hopi men did the spinning and worked the traditional upright looms in the kivas. The Hopis went to great lengths to assure the quality of their textiles. Thorough carding and spinning resulted in a strong yarn that was twisted evenly with a spindle. The yarn was sometimes finished by smoothing it with a corncob. Different types of weaving and cording were mastered, and could occur in the same textile (Stevenson 1884:plate 44; Hough 1915:84-86; Colton 1931:4-5; Bartlett 1949; Kent 1983:9-13,33-38). Cotton and wool were initially dyed with a variety of natural pigments, derived from minerals and plants. To assure the effective connection between the fabric and dye, and render the yarns color proof, a variety of mordents were used, including alum, limonite, rock salt, copper carbonate, tannic acid, human urine, sheep manure, and smoke (Hough 1919:235,252-255; Colton 1965; Kent 1983:31-34). The Spanish introduced indigo and lac dyes, and commercial cloth, the bayeta variety of which was often raveled for the red yarn to be reused in Hopi textiles (Kent 1983:29-30). In 1848 the United States wrested control of the Southwest from Mexico, and from 1875 the amount of industrially produced textiles, commercial wool (Germantown) yarns, cotton string, and aniline dyes arriving by way of the Santa Fe Trail steadily increased. The arrival of the railroad accelerated the import of such western trade goods, and traditional weaving among the Hopis, Zunis, and Rio Grande Pueblos declined as a result (Kent 1983:14-19). (Hovens 2008-09) Pueblo textiel. Het weven van textiel kent in het Zuidwesten een lange voorge-schiedenis. Rond het begin van de Christelijke jaartelling werd vanuit Mexico katoen geïntroduceerd. De daaruit gesponnen draden werden op de hand geweven ("finger-weave"). Omstreeks 800 na Chr. Werd het verticale het weefgetouw overgenomen waarna grotere stukken textiel konden worden geproduceerd. Sinds 1100 werden stoffen voorzien van borduurwerk. In de zestiende eeuw maakten Pueblo wevers en Zuni weefsters katoenen hemden, omslagdoeken, shawls, lenden-doeken, kilts en gordels. De katoenen kledingstukken werden vaak in een bad met minerale of plantaardige kleurstof geverfd. Ook werden versieringen aangebracht door middel van borduurwerk. In de zeventiende eeuw introduceerden de Spanjaarden schapen, wolspinnerij, westerse weefgetouwen en nieuwe natuurlijke verfstoffen, waaronder indigo en cochenille. Dekens en "ser-apes" (omslagdoeken) waren nieuwe producten die de blanken meebrachten en als voorbeelden ter navolging diende voor Indiaanse wevers. Bij de Pueblos waren het de mannen die aan het weefgetouw werkten, met uitzondering van de Zunis waar de vrouwen dit deden. Zowel katoenen als wollen textiel werd geweven. De schapenteelt, het spinnen van wol en het weven van dekens door Navajos dateren uit de zeventiende eeuw en werden zowel geleerd door intertribale handelscontacten als door de opname van Pueblo slaven en vluchtelingen. In de achttiende eeuw vervaagde het onderscheid tussen Navajo en Pueblo weefwerk. Behalve dekens, serapes (schouder-mantels volgens Spaans model) en mantas (traditionele brede omslagdoeken of shawls) werden ook hemden, lendedoeken en gordels geweven. Door de introductie van westerse handelsartikelen raakte de Pueblo weeftraditie in verval. De productie werd beperkt tot enkele stukken ceremoniële kleding en accessoires. De Hopis zijn op bescheiden schaal blijven weven en verhandelen hun producten met hun Pueblo buren in het oosten en zuiden. Enkele kenmerden Pueblo textilia zijn: - de gewone manta; dit is een rechthoekige donkerkleurige doek die als shawl of omslagdoek wordt gedragen, maar aaneengenaaid ook als boven- en onderkleding (hemd en rok) dient; andere mantas waren overwegend wit en voorzien van een rode, donkerblauwe of zwarte randen aan de boven- en onderzijde; - de bruidsmanta; eveneens een rechthoekige maar witte omslagdoek die de bruidegom aanbiedt aan de bruid, gewikkeld in een rieten mat; later werd de boven- en benedenrand borduurd; - "serapes" of dekens, meestal voorzien van gekleurde banden, een Spaanse introductie, en gebruikt als kleding en beddegoed; - kilts; rechthoekige witte doeken, voorzien van borduurwerk aan de zomen; - sjerpen; hun kenmerk is dat zij op zodanig zijn geweven dat de oppervlakte geborduurd lijkt; in feite betreft het een weeftechniek die "Hopi brocade" wordt genoemd; het patroon dat daarin domineert is mogelijk een gestileerde Breedgezicht-kachina waarbij de twee ruiten de ogen voorstellen en de rij getande figuurtjes daaronder de mond het tanden; deze werden meestal door de mannen afhangend aan een riem langs de rechterheup gedragen; soms werden ze dwars over het bovenlichaam als sjerp gedragen; in andere gevallen als heupdoek; - gordels die om de heup worden gedragen of om de knieën. Kachinas zijn bovennatuur-lijke wezens, geesten maar geen goden, die ieder een of meer-dere specifieke kenmerken bezit-ten. Deze komen tot uiting in vormen, kleuren en symbolen zoals lichaamsbeschildering, geweven en geborduurde kleding, voorwer-pen die zij bij zich dragen (dansstokken, dansplanken), geluiden die zij maken, de vorm van het hoofd of delen daarvan, e.d. Zij bren-gen regen en zonneschijn, helpen mensen persoonlijk, straffen overtreders en verbinden de mensen met de goden door als boodschappers tussen twee werel-den op te treden. De kachinas worden tijdens ceremonies gere-presenteerd door gemaskerde dansers die tijdens het ritueel door de geest die zij uitbeel-den in bezit worden genomen. De letterlijke betekenis van kachina is "levensvader" of "geest vader". De kachina cultus, bestaande uit een reeks gemaskerde dansen in het eerste halfjaar, is de belangrijkste in de ceremoniële jaarkalender van de Hopis. Tot de opmerkelijkste kachina-figuren horen de verschillende clowns zoals de bruine modderhoofden (mudheads) en de zwart-wit gestreepte potsenmakers. Zij tonen hoe mensen zich juist niet moeten gedragen, vermaken het publiek tussen de verschillende dansen, assisteren de dansers en zien erop toe dat de toeschouwers zich respectvol gedragen. De poppen die kachinas voorstellen worden door mannen gemaakt, zijn 25-30 centimeter lang. De poppen worden samen met andere geschenken tijdens de pauzes van de kachina dansen aan de kinderen uitgedeeld, vooral aan meisjes die niet in religieuze genootschappen worden geïnitieerd. De poppen worden thuis aan een touw aan het plafond of de muur gehangen. Door de verhalen van hun ouders en familie over de kachinas worden kinderen geleidelijk ingewijd in hun betekenis voor de stam. De poppen worden door de Hopis "tihü" of "kachintihü" genoemd, hetgeen "pop" of "figuur" betekent. Waarschijnlijk werden kachina poppen voor het eerst in de achttiende eeuw vervaardigd. Zij kunnen zijn ontwikkeld uit de zogenaamde "pahos", kleine houten gebedsstokjes die met veren en maisblad zijn versierd, vaak beschilderd zijn en waarin soms ook de vorm van een gezicht is gesneden. De oudste vormen van kachina poppen zijn eenvoudig van vorm en uitvoering. Zij zijn meestal plat en vertonen weinig detail behalve het hoofd en het masker. Later werden de poppen rond. Pas vanaf het midden van de negentiende eeuw werden de poppen verzameld door blanken. Door het interesse van blanken in dergelijke poppen en het seculiere karakter ervan voor de Indianen, nam de productie ervan geleidelijk aan toe. Het opkomend toerisme droeg aan die ontwikkeling bij en leidde tot het maken van eenvoudige houten poppen en miniatuur kachinas. Het lichaam van de kachina poppen was aanvankelijk meestal statisch uitgebeeld maar vormen en beschildering werden in de loop der tijd steeds meer naturalistisch. Poppen die beweging uitbeeldden, de zogenaamde "action dolls", brachten ook meer geld op. Behalve beweging kreeg ook de detaillering steeds meer aan-dacht, zowel wat betreft houtsnijwerk en beschildering, als het toevoegen van accessoires. Recentelijk gingen enkele houtsnijders weer over tot het maken van kachina poppen in traditi-onele stijl, zoals Manfred Susunkewa. Verzame-laars en musea stimu-leerden het vervaardi-gen van hoogwaardige artistieke poppen die door een beperkt aantal kunstenaars worden ge-maakt. Zij signe-ren hun werk en verkopen dit vaak via de reguliere kunsthandel en museumwinkels. Tot de prominente verzamelaars van kachina-pop-pen behoren senator Barry Goldwater en acteur John Wayne. ** Ten Kate Catlogue 674-3 Hopi dance sash or belt Cottonstring warp and natural white wool, handspun (and cotton?) weft. Hopi dancing sashes were standarized to a great extent, and show only few variations. The decorative lower part of the sash is woven into the fabric with colored yarn in a technique called "Hopi brocade" (Douglass 1938), a relatively recent technique developed or acquired before 1880 during the Classic Period (1848-1880). The interpretation of the design of these sashes has varied. According to Alexander M. Stephen the design represents Wuyak-kuita, Broadface Kachina, with the diamond-shapes its bulging eyes, the zigzag bands bared teath, and the hooked and striped elements the face painting of warriors. This interpretation corresponds with the role of Broadface as a protector of other kachinas (Stephen 1936 : ) and he apprears in this role during the Bean Dance (Powamu) on all three mesas, carrying a whip to underline his authority and protective role. The dancing Broadface Kachina also has a prominent row of teeth, executed in triangulary twisted lightcolored cornhusks on a black facemask (Colton 1959:26). On the basis of his informants, Hopi missionary H.R. Voth (1901: ) identified the zigzags as mountain lion teeth, the lozenges as melon blossoms of squashes, and the hooks as bean sprouts. The same type of sash was made and used by the Pueblos on the Rio Grande in Northern New Mexico. The typical design of the dance sash has also been used on a Hopi man's shirt that was collected around 1900 at Oraibi, and represents an adaptation of a traditional element to a new use (Whitaker 2002:392-393). The sashes were woven by men on a narrow upright loom, usually in two identical parts which were then sewn toegether at the top, and resulted in a long sash. The standard size was about 10 inches wide and ninety inches long These sashes were worn by men, wrapped around their waist, with the ends draped to the right side of their bodies, almost touching the ground. Less traditional is the wearing of these sashes as breechcloths, with the brocaded ends hanging at the front and back (James 1914:166-167; Kent 1983:76-81). The lower end of the sashes is almost always finished with a band of red cloth sewn on, and finally the natural white woollen fringe. Colton, Harold S. - Hopi Kachina Dolls. University of New Mexico Press; Albuquerque, 1959 (revised edition). Douglas, Frederic H. Notes on Hopi Brocading. In: Plateau 11:35-38; 1938. James, George Wharton - Indian Blankets and their Makers. A.C. McClurg and Company; Chicago, 1914. Kent, Kate Peck - Pueblo Indian Textiles. School of American Research Press; Santa Fe, 1983. Sayers, Robert - Symbol and Meaning in Hopi Ritual Textile Design. In: American Indian Art Magazine 6:70-77; 1981. Stephen, Alexander M. - Hopi Journal. Edited by Elsie Clews Parsons. Columbia University Press; New York, 1936. Voth, H.R. - The Oraibi Powamu Ceremony. Field Columbian Museum, Publication 16, Anthropological Series 3/2; Chicago, 1901. Wade, Edwin and Evans, David - The Kachina Sash: a Natural Model of the Hopi World. In: Western Folklore 32:1-18; 1973.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie