Gebatikte wikkelrok

 

Een gebatikte wikkelrok met het tambalpatroon. Tambal betekent: lap, op- of ingezette lap ( Jasper en Mas Pirngadie, 1916: 143). Dit motief wordt gevormd door driehoeken waarbij in elk segment...

Objectnummer
TM-5663-546
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
ca. 1915
Herkomst
Lasem

Een gebatikte wikkelrok met het tambalpatroon. Tambal betekent: lap, op- of ingezette lap ( Jasper en Mas Pirngadie, 1916: 143). Dit motief wordt gevormd door driehoeken waarbij in elk segment traditionele Pasisir (noordkust van Java) motieven op een cocohan (de waslaag is doorgeprikt, waardoor minuscule stippen ontstaan) zijn aangebracht. Deze blauwwitte kain panjang kepala tumpal, dat wijst op de aanwezigheid van halve kepala (hoofd) met traditionele tumpal (driehoekig motief) aan elk uiteinde. De kain panjang was de officiele dracht aan de vorstenhoven van Midden-Java en van de aristocratie elders. Mannen dragen deze doeken anders dan vrouwen en de wikkelwijze hangt af van de sociale status van de drager. Kain panjangs met halve kepala werden vroeger gedragen door vrije vrouwen, terwijl slaven een sarung droegen met een complete kepala in het midden van de badan (van Hout, 2001). In Lasem was een groot deel van de batik voor de export naar Sumatra bestemd (van Hout, 2001). Deze doek was bestemd voor de lokale markt en voor de export. Oude voorbeelden van tambal batiks tonen motieven die sterk aan motieven op Indiase handels doeken doen denken (Maxwell, 2003, p.148). De driehoeken kunnen samen weer een groter motief vormen. Dit motief wordt in relatie gebracht met lappendeken- of patchworkpatroon. In Midden Java wordt dit patroon, gebatikt op een kain panjang (heupdoek), slechts bij bepaalde hofrituelen gedragen door jonge aristocratische vrouwen. Aan de noordkust van Java waar dit patroon ook buiten hofkringen wordt gedragen heeft het geen speciale betekenis. Er bestaan verschillende versies omtrent de oorsprong van het lappendekenpatroon. De magische krachten van het patroon zouden terug te voeren zijn naar de kleding van sjamanen in Mongolië die uit aaneengenaaide lapjes stof bestond. Ook in de hindoeïstische traditie (met boeddhistische en animistische elementen) van de Tenggerezen in Oost Java droegen priesters in het verleden kleding van oude lapjes stof, en in meer recente tijden batiks met het tambal-patroon. Zij gaven hiermee aan dat zij elke vorm van aardse luxe afwezen. Foto 60032537 toont een groep priesters uit Tengger die patchwork jassen dragen die zij Ontokusumo (hetgeen een andere spelling is als Antakusuma) noemden. Vergelijkbaar was de kleding van Sufi volgelingen die zich na drie jaar van initiatie kleedden in veelkleurig patchwork, eveneens om het idee van een leven in armoede te benadrukken (Baker 2004, p. 184,185). Vervaardiging Wikkelrok met motieven aangebracht in de batiktechniek. Batik is een textielversieringstechniek, een zogeheten reservetechniek, waarbij met een waspen (canting) of met een koperen stempel (cap) hete was in patronen op een doek worden aangebracht. De doek wordt in een verfbad gedompeld waarbij in de afgedekte delen geen verf kan doordringen en dat deel na het verwijderen van de was ongeverfd is. Wanneer een doek in meerdere kleuren gewenst is, wordt dit proces herhaald.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie