Hoofddoek van een Surinaams-Creools kotomisi-kostuum

 

Deze hoofddoek is onderdeel van het kostuum van een Afro-Surinaamse kotomisi. Onderhavig kostuum is door de moeder van de schenkster, geboren in 1872, rond 1900 aangeschaft. De schenkster heeft...

Doorzoek de website met tags
Objectnummer
TM-5193-2a
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
voor 1988
Herkomst
Paramaribo

Deze hoofddoek is onderdeel van het kostuum van een Afro-Surinaamse kotomisi. Onderhavig kostuum is door de moeder van de schenkster, geboren in 1872, rond 1900 aangeschaft. De schenkster heeft een foto van haar moeder met het kostuum aan ter gelegenheid van een verjaardag. Het bloemetje op deze angisa is door de schenkster aangebracht. De koto is een in Suriname ontstane klederdracht waarvan lang werd gedacht dat het werd bedacht door slavenhouders en hun vrouwen om 'hun' slaafgemaakte vrouwen 'zedig' te kleden. De dracht bestaat uit een koto (rok), jaki (jak) en angisa (hoofddoek). Aan de dracht kon men aflezen tot welke godsdienst de slavenhouder behoorde. Hoewel vroeger dagelijkse kleding, veranderde de koto later in gelegenheidskleding. De koto en vooral de angisa spraken en spreken een geheime taal (Henar-Hewitt, 1987:35) middels sociale coderingen. De angisa wordt op talloze manieren gevouwen en elke bindwijze heeft een eigen naam en vaak ook betekenis. Ook het patroon/dessin van de stof kreeg vaak een naam (van Putten en Zantinge, 1988:17). Aanvankelijk wordt de kleding van slaafgemaakten gebaseerd op de gewoonte die men er in Afrika op na hield. Kleding of stof werd met mate uitgedeeld waarmee slaafgemaakten zich kleedden naar 'een eenvoudige uitgave van de West-Afrikaanse mode (van Putten en Zantinge, 1988:19). indien mogelijk probeert de slaafgemaakte vrouw stof naar eigen keuze te kopen voor haar paantje (rok, pangi), en de 'Bobbe-lap (borstlap) van streept bond (id.).' Het dragen van borstbedekking kan komen door de dracht van de Europese vrouw (inspiratie), door beinvloeding door de zending of door jaloerse echtgenotes zijn opgelegd - of door slaafgemaakte vrouwen uit zelfbescherming (id, 20). Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw raakt de rok in de mode onder slaafgemaakte vrouwen. Dat zou volgens Hartsinck (1770 in van Putten en Zantinge, 1988:22) van Osnabrugs linnen zijn, en een korte lengte hebben. eind 18de eeuw ontstaat de vroege kotomisi: soms wel twee to drie rokken, met een stuk lijnwaad dat om het lijf gewikkeld wordt, soms met een hemd en jakje (van linnen, sits of neteldoek). altijd in combinatie met halssieraden en armbanden. De stijl van de rokken was vermoedelijk afkomstig uit de Europese mode (wijde rokken middels baleinen), maar werd in bonte kleuren en patronen naar eigen smaak gecombineerd. Europeanen volgden de mode in Europa (Parijs) op de voet. Ook kan het gebruikm van meerdere rokken naar voorbeeld van meerdere Afrikaanse doeken die om het lichaam gewikkeld werden. Draperen bleef een veelgebruikte vorm van kleden. Na 1800 verschijnt de angisa. Mooi geklede slaafgemaakte vrouwen droegen bij aan de status van hun eigenaressen. Deze vrouwen gingen vooral tijdens de 'Baljaarpartij', de Du, te houden in januari, prachtig gekleed en vormden zo ammunitie in de strijd om het aanzien. In de eerste helft van de 19de eeuw kleden meisjes zich meest in een lange wijde rok, met de enkels van de blote voeten omwonden met koralen banden. Daarbij dragen ze een ruimvallend jasje en enkele losse doeken, waarvan een op het hoofd als angisa. Miessies die wat rijker zijn kleden zich als Nederlandse vrouwen. Veel missies dragen tot ca. 1900 ook hoeden. Het bovenlijf wordt tot lang onbedekt gelaten naar eigen keuze (id.: 30). De rokken zijn erg sierlijk in vergelijking met de koto uit latere tijden. Over de rok wordt vaak een pangi gedragen. Bovenstaande geldt voor slaafgemaakte meisjes en vrouwen in de rijkere plantages. In de 19de eeuw worden deze minder winstgevend, en dragen mannen een doek over de schouder en vrouwen over het onderlijf, vanaf de borst. Deze wijde rok kan als een voorloper gezien worden van de koto (id. 34). Slaafgemaakten kregen elk jaar een beperkte hoeveelheid stof uitgedeeld, hoewel dat vaak op voorkeur van de slavenhouder ging. Na 1863 viel het dragen van schoenen, wat in de slavernij verboden was, door de nu vrije mensen als eerste op. Andere kleding en sieraden worden nu naar smaak en vermogen gekocht. Het dragen van goede kleding biedt status want vrijheid. Vrouwen van gemengde herkomst die met rijke blanken samenleven of getrouwd zijn, vormen de nieuwe bourgeoisie die de mode gaan bepalen. vanaf de tweede helft van de 19de eeuw draagt de creoolse vrouw meestal een jasje, wijde rok en hoofddoek. Kleuren en motieven wijken af van de Europese smaak. De rok van de kotomisi, de koto bere, heeft een enorme omvang en wordt zo stijf gesteven en gestreken dat hij vanzelf rechtop blijft staan. Hij hangt los over de schouders en valt vrij over de heupen, wat voortkomt uit een strafverordening uit 1879 waarbij bovenkleding voor vrouwen verplicht wordt. Later wordt de empi onderdeel van de kotomisi, een extra rol stof op de buik. Dit zou afkomstig kunnen zijn van de voorkeur in Nigeria, en West-Afrika voor opvulling van de taille, zodat heupen en billen worden geaccentueerd (Herskovits 1936, in van Putten en Zantinge, 1988:37). Dit betekent volgens van Putten en Zantinge dat de kotomisi dus niet tijdens de periode van slavernij is ontstaan maar na de periode van staatstoezicht (1873) (1988:38). De koto bestaat uit een grote rok met een kort klein jasje, dat nooit sluit aan de voorzijde. Op het hoofd een angisa, op zondag een doek in de hand erbij. Auteur Martin (1887) stelt dat de kleding weinig is veranderd sinds 1839 (uit Benoit), behalve zedelijker is geworden – dit naar westerse normen. De lichter gekleurde vrouwen, de missies volgens Martin, dragen andere, meer westerse, kleding: een simpel jasje en een strohoed, waarbij neergekeken wordt op de donkerdere bevolking. Vanaf het einde van de 19de eeuw wordt steeds meer aandacht geschonken aan de bindwijze van de hoofdddoek (Martin 1887), soms tot enorme grootte. De kotomisi zoals ze nu bestaat is hoogstwaarschijnlijk toen ontstaan. Dat er mode in de kotomisi zit blijkt uit verschillende notities uit het einde van de 19de eeuw. Zo moest de rok rond 1893 langer zijn dan de persoon zelf, en ook de verschillende prints waren ‘in’ in hun tijd. Mouwen konden wijd zijn, of juist smal. De kotomisi volgens Joest (1893) bestaat uit het volgende: een pantje, ter herinnering aan de slaventijd van hun vrouwelijke voorouders, een laagsluitend hemd, met enkele gesteven rokken, al naar gelang jaargetijde en financiën. Over de onderrokken een katoenen veelkleurige rok met patronen. Het bovenlijf bevat een gesteven jakje en een eveneens gesteven hoofddoek (in van Putten en Zantinge, 1988:39). De rok moest in deze tijd langer zijn, omdat hij rond het middel werd opgetrokken tot een wijde ballonvorm, bevestigd met een gesteven doek. In deze doek nog een bontgekleurde gesteven zakdoek. Bij feesten worden gesteven schouderdoeken gedragen, met de punt op de rug, tot op de heupen.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie