Katoenen Surinaams-Creoolse hoofddoek op Franse wijze gevouwen

 

Deze hoofddoek is gevouwen volgens 'Frans hede tai', Franse hoofdbinding, zoals men doet op bijvoorbeeld St. Maarten of Martinique. De naam van het motief is: 'Uduloso kisi free. A trow kapelka' ;...

Doorzoek de website met tags
Publieke tags: 
Objectnummer
TM-2884-2
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
voor 1960
Herkomst
Paramaribo

Deze hoofddoek is gevouwen volgens 'Frans hede tai', Franse hoofdbinding, zoals men doet op bijvoorbeeld St. Maarten of Martinique. De naam van het motief is: 'Uduloso kisi free. A trow kapelka' ; 'Houtluis krijgt vleugels hij trouwt vlinder' Angisa's zijn gesteven katoenen bedrukte doeken.Via deze hoofddeksels gaven vrouwen in Suriname 'geheime' (echter bekend aan alle 'insiders') boodschappen aan elkaar door via verschillende manieren van vouwen, het patroon en eventueel de naam van de doek. Angisa's zijn haast altijd machinaal bedrukt, hoewel de eerste angisa's vaak wit waren met enig borduursel (van Russel-Henar, 1988:25). Angisa's vormen onderdeel van de dracht van een kotomisi. De koto is een in Suriname ontstane klederdracht waarvan vaak wordt gesteld dat hij werd bedacht door plantage-eigenaren en hun vrouwen om hun totslaafgemaakte vrouwen 'zedig' te kleden. maar in literatuur (van Russel-Henar, 2008; van Putten, 1988) wordt een bredere ontwikkeling van de koto beschreven die pas echt begint na de slavernijtijd. De dracht bestaat uit een koto (rok), jaki (jak) en angisa (hoofddoek). Aan de dracht kon men aflezen tot welke godsdienst de eigenaar en totslaafgemaakte behoorden. Hoewel vroeger dagelijkse kleding, veranderde de koto later in gelegenheidskleding. De koto en vooral de angisa spraken en spreken een geheime taal (Henar-Hewitt, 1987:35). Het doorgeven van boodschappen aan insiders door de hoofddoek op een bepaalde manier te binden is afkomstig van de Ashanti uit Ghana. Zij vormden in de periode 1730-1780 het grootste percentage van de slaven in Suriname. Niet alleen de bindwijze maar ook het patroon, de kleur en eventueel de naam van de doek zijn verwijzingen naar de stemming van de draagster en haar boodschap op dat moment. Met de hoofddoeken konden vrouwen hun gemoedstoestand aangeven. Er waren bijvoorbeeld doeken gevouwen als: pauw-tere (pauwestaart), boto-ede (boothoofd), lontoe ede (rond hoofd), deze was/is voor deftige gelegenheden en rouw. Prois ede, vouwwijze voor bruiloften (prois = vermoedelijk prooi, of naar het Europese Pruissen, verwijzend naar chique en feestelijk. Is de angisa gesteven en eenmaal gevouwen, dan wordt hij met speldjes vastgezet en zo bewaard, of soms opnieuw gevouwen (maar dat kostte geld en tijd). De doeken zijn ook altijd gesteven (met gomma, cassavestijfsel, of kaarsvet, tegenwoordig ook moderne stijfselsoorten). Creoolse vrouwen gaan veelal gekleed in mondiale kleding, maar angisa's worden nog zeker gedragen. Zo zijn er vrouwen in Europese jurk met hoofddoek, hetgeen palito wordt genoemd. Om de angisa goed te kunnen dragen wordt het haar op een speciale manier opgemaakt. Heeft een oudere vrouw te weinig haar, dan vouwt ze vaak eerst een doek om het hoofd. Hoe minder haar er onder een doek uitkwam, hoe netter de vrouw er uit zag. Heel bijzonder is de feestdracht met een hoofdbedekking van drie tot vier doeken, waardoor zes tot acht punten ontstaan. Bij verjaardagen dienen angisa's als decoratie tegen de muur, in manden (opgemaakt als bloemen: angisa ruiker of bobeti) of als souvenir werden en worden nog steeds mini angisa's meegegeven. Als groot eerbetoon werden ze ook wel uitgespreid op de grond als loper. Als er een nieuwe doek op de markt komt, wordt voor de naamgeving advies gezocht waarna de doek wordt geopend, d.w.z. gedoopt. Er zijn o.a. de volgende naamgevingen te onderscheiden: a. doeken die teruggaan op een belangrijk feit in het wereldgebeuren b. oranje doeken c. doeken die hun naam danken aan een gebeurtenis in de stad d. spreuken of gezegden e. antwoorddoeken, signaaldoeken Volgens R.D. Simons droegen tot slaaf gemaakte vrouwen uit Afrika alleen een pangi van blauwe stof die in Haarlem vervaardigd werd. Het bovenlijf was in het begin bloot. Derhalve ontwierpen de Hernhutters (volgens het verhaal) een kostuum voor de vrouwen. Zo ontstond de koto (1959:9-12). De hoofddoeken zijn populaire verzamelobjecten onder Afro-Surinaamse vrouwen.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie