Jurk voor feestelijke gelegenheden

 

Feestjurk (jellaya) afkomstig uit Beit Dajan in voormalig Palestina. De jurk werd tijdens bruiloften en andere feestelijke gelegenheden gedragen, samen met een zwarte linnen broek (sirwal) met...

Objectnummer
TM-5070-9
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
1930-1948
Herkomst
HaMerkaz (district)

Feestjurk (jellaya) afkomstig uit Beit Dajan in voormalig Palestina. De jurk werd tijdens bruiloften en andere feestelijke gelegenheden gedragen, samen met een zwarte linnen broek (sirwal) met borduurwerk op de pijpen. Bruiden droegen de jurk op het moment dat ze voor het eerst publiekelijk verschenen (Kawar 2011: 238). Deze feestelijke jurk was de meest kostbare van de vele jurken die samen de uitzet van bruiden in Beit Dajan en omstreken vormden. Dit type jurk werd gemaakt van indigoblauw of zwart linnen dat over het gehele oppervlakte geborduurd werd. Vaak werd ook zilverkleurig patchwork gebruikt. Kenmerkend zijn de korte mouwen en de split. De jurk is vervaardigd van handgewoven zwart linnen, genaamd rumi. De voorzijde van de jurk is in het midden voorzien van taftzijde appliqueerwerk; hier was oorspronkelijk een split die nu is dichtgenaaid. Het taftzijde is grotendeels vergaan. Op de voor- en zijkanten van de jurk zijn amuletmotieven en omgekeerde cipressen met bovenaan oranjebloesems geborduurd. De achterzijde is versierd met geborduurde motieven die de ‘tent van de pasja’ heten en met cipressen (zie Saca 2006:20). Het borstpaneel is geborduurd met kruissteekmotieven en op het fluwelen rugpaneel zijn Cordonsteken gebruikt voor de bloemmotieven in gouddraad en diverse kleuren borduurzijde. De mouwen zijn versierd met geborduurde patronen en zijde linten die tot roosjes zijn gevormd. Beit Dajan was een dorp in de buurt van Jaffa dat in de 19e eeuw tot bloei kwam dankzij de sinaasappelteelt. Het dorp stond bekend om zijn verfijnde borduurwerk en weefsels. In de jaren 1930 kwam het dorp aan de spoorweg te liggen. Daardoor maakte men kennis met techniek, materialen en modestijlen uit verder gelegen steden zoals Jaffa, Jeruzalem, Gaza en Haifa (Kawar 2011: 229). Een voorbeeld is de introductie van de Cordonsteek en de toename van het gebruik van fluweel. De jurken van Beit Dajan zijn befaamd om de borstpanelen die volgeborduurd zijn met rijen bloem-, ster- en geometrische motieven, terwijl op de zij- en rugpanelen vaak motieven als de ‘tent van de pasja’ werden geborduurd. Deze motieven zijn gebaseerd op elementen uit het plaatselijke landschap en cultuur. Voorbeelden zijn de oranjebloesems die vrouwen op hun jurken borduurden om hun band met het dorp te laten zien (op deze jurk te vinden op de zijpanelen), terwijl de cipressen de afscheiding tussen de sinaasappelboomgaarden vormden (Saca 2006: 17). Bij de stichting van de staat Israël in 1948 kwam Beit Dajan op Israëlisch grondgebied te liggen en werd omgedoopt tot Beit Dagon. De inwoners van Beit Dajan vluchtten en werden verhinderd terug te keren; zij kwamen in vluchtelingenkampen in de omringende landen terecht (Morris 2004: 176 en 217). Jurken met complex en verfijnd borduurwerk, zoals deze, werden sindsdien niet meer gemaakt. De Palestijnse jurk onderging een aantal veranderingen in de 20e eeuw als gevolg van politieke en economische ontwikkelingen. Tot halverwege de 20e eeuw werden de jurken geborduurd door de vrouwen die ze droegen. In dit typische vrouwenwerk werd een meisje vanaf ongeveer haar zevende jaar onderwezen (Hasson 1997: 5, Weir 2006: 10). Als ze behendig genoeg was begon ze haar deel van haar uitzet te borduren. Dit kon maanden of jaren duren: niet alleen omdat het arbeidsintensief werk was dat naast dagelijkse werkzaamheden gedaan moest worden, maar ook omdat de prijzige borduurzijde soms alleen in kleine porties gekocht kon worden en zo telkens in stapjes verwerkt werd. Het deel van de uitzet dat door haar bruidegom werd betaald werd gemaakt door professionele borduursters. De kledingstukken die ze als bruid zou gaan dragen werden in de maat van de moeder gemaakt, in verwachting dat het meisje de stukken dan wel zou passen (Weir 2006: 10-11). De migratie had tot gevolg dat vrouwen het zich niet meer konden veroorloven om kostbare kleding te maken. Ook werd het moeilijker om de benodigde materialen te produceren of uit buurlanden te importeren. In 1967 leidde de Israëlische bezetting van de Westoever en Gazastrook ertoe dat veel Palestijnen opnieuw moesten vluchten. Deze volksverhuizingen beinvloedden de stijl van de jurken en er ontstonden nieuwe stijlen die samengesteld waren uit elementen uit verschillende regio’s van voormalig Palestina. Ook na de opkomst van machinaal geproduceerd borduurwerk in de 20e eeuw ging het dragen van geborduurde kleding in moderne vormen door. Door de verspreiding van de Palestijnse bevolking over de diverse buurlanden vanaf 1948 kreeg het dragen en produceren van het borduurwerk een nieuwe -politieke- betekenis. In zowel de Palestijnse gebieden en Israël als de landen van de diaspora, zoals Libanon en Jordanië, zijn de geborduurde jurken symbool geworden van de Palestijnse identiteit (Weir 2006: 22, Rajab 1989: 105).

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie