Muts voor jongen

 

De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen:; a - de onderhul; b -...

Maker
onbekend
Objectnummer
003029
Instelling
Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Periode
1920 - 1940
Credits
Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Herkomst
aankoop 1951-04-17

De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen:; a - de onderhul; b - de blinker c - de hullekap ; d - de orenkap plus keelband; e - de (boven) muts; De jongensmuts is een rozetje met zes banen eromheen, het meisjesmutsje bestaat uit een middenbaan en twee zijbanen.; 's Zomers is het mutsje van katoen, en rondom afgewerkt met langet. Voor hoogtijdagen heeft men bij voorkeur een mutsje van een mooie sitsen stof. 's Winters is de muts veelal van een zwaardere stof, bv. damast- of japonstof (een wollen vilt-achtige stof), omgeboord met wollen of zijden koor. Volgens oud gebruik werd aan de achterzijde van de muts, waar de kooreinden samenkwamen, een belegseltje, bij voorkeur een "sitspleistertje" of "plaat" aangebracht, dat deze kooreinden bedekte. Bij laat 18e eeuwse mutsen is deze pleister nog vrij groot, maar gaandeweg wordt dit lapje steeds smaller, om omstreeks 1920 totaal te verdwijnen.; Gebruikte men voorheen twee keelbanden om de muts op zijn plaats te houden, een bij de orenkap en een bij de (boven)muts, later is men alleen bij de (boven)muts een keelband blijven gebruiken.; Een donkere kleur stof of sober patroon, zijn kenmerkend voor het in de rouw zijn. Bij zware rouw wordt over de kinderkap ook nog een onderhul opgezet, die ondoorzichtig van stof is en alle onderliggende onderdelen aan het oog onttrekt. Deze traditie geldt voor zowel jongens als voor meisjes. Kindermuts, ouderwets ruggetjesgoed, blauw/ rose changeant, half wol half zijde, bestaande uit een rozetje (met rose genaaid netje) en zes banen eromheen, rondom afgezet met zalmkleurig zijde koor met geel rubbetje en geel spiegeltje, wit linnen voering, middenachter een lapje (plaat), voor jongen tot 7 jaar, voor de zondag in de winter. De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen:; a - de onderhul; b - de blinker c - de hullekap ; d - de orenkap plus keelband; e - de (boven) muts; De jongensmuts is een rozetje met zes banen eromheen, het meisjesmutsje bestaat uit een middenbaan en twee zijbanen.; 's Zomers is het mutsje van katoen, en rondom afgewerkt met langet. Voor hoogtijdagen heeft men bij voorkeur een mutsje van een mooie sitsen stof. 's Winters is de muts veelal van een zwaardere stof, bv. damast- of japonstof (een wollen vilt-achtige stof), omgeboord met wollen of zijden koor.; Volgens oud gebruik werd aan de achterzijde van de muts, waar de kooreinden samenkwamen, een belegseltje, bij voorkeur een "sitspleistertje" of "plaat" aangebracht, dat deze kooreinden bedekte. Bij laat 18e eeuwse mutsen is deze pleister nog vrij groot, maar gaandeweg wordt dit lapje steeds smaller, om omstreeks 1920 totaal te verdwijnen.; Gebruikte men voorheen twee keelbanden om de muts op zijn plaats te houden, een bij de orenkap en een bij de (boven)muts, later is men alleen bij de (boven)muts een keelband blijven gebruiken.; Een donkere kleur stof of sober patroon, zijn kenmerkend voor het in de rouw zijn. Bij zware rouw wordt over de kinderkap ook nog een onderhul opgezet, die ondoorzichtig van stof is en alle onderliggende onderdelen aan het oog onttrekt. Deze traditie geldt voor zowel jongens als voor meisjes.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie