Muts

 

De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen: a - de onderhul; b -...

Doorzoek de website met tags
Maker
onbekend
Objectnummer
005631
Instelling
Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Periode
1920 - 1940
Credits
Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Herkomst
aankoop 1956-09-21

De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen: a - de onderhul; b - de blinker; c - de hullekap; d - de orenkap plus keelband; e - de (boven) muts. De jongensmuts is een rozetje met zes banen eromheen, het meisjesmutsje bestaat uit een middenbaan met twee zijbanen. 's Zomers is het mutsje van katoen, en rondom afgewerkt met langet. Voor hoogtijdagen heeft men bij voorkeur een mutsje van een mooie sitsen stof. 's Winters is de muts veelal van een zwaardere stof, bv. damast- of japonstof (een wollen vilt-achtige stof), omgeboord met wollen of zijden koor. Gebruikte men voorheen twee keelbanden om de muts op zijn plaats te houden, een bij de orenkap en een bij de (boven)muts, later is men alleen bij de (boven)muts een keelband blijven gebruiken. Een donkere kleur stof of sober patroon, zijn kenmerkend voor het in de rouw zijn. Bij zware rouw wordt over de kinderkap ook nog een onderhul opgezet, die ondoorzichtig van stof is en alle onderliggende onderdelen aan het oog onttrekt. Deze traditie geldt voor zowel jongens als voor meisjes. Kindermuts, bedrukte katoen, zwart fond met motieven in rood-grijs en geel, bestaande uit een rozetje (met groen genaaid netje in het midden) met zes banen eromheen, rondom zwart-wit langet, ongebleekt katoenen voering, gedragen door jongen tot zijn 7e jaar, voor in de zomer, voor in de rouw. De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen: a - de onderhul; b - de blinker; c - de hullekap; d - de orenkap plus keelband; e - de (boven) muts. De jongensmuts is een rozetje met zes banen eromheen, het meisjesmutsje bestaat uit een middenbaan met twee zijbanen. 's Zomers is het mutsje van katoen, en rondom afgewerkt met langet. Voor hoogtijdagen heeft men bij voorkeur een mutsje van een mooie sitsen stof. 's Winters is de muts veelal van een zwaardere stof, bv. damast- of japonstof (een wollen vilt-achtige stof), omgeboord met wollen of zijden koor. Gebruikte men voorheen twee keelbanden om de muts op zijn plaats te houden, een bij de orenkap en een bij de (boven)muts, later is men alleen bij de (boven)muts een keelband blijven gebruiken. Een donkere kleur stof of sober patroon, zijn kenmerkend voor het in de rouw zijn. Bij zware rouw wordt over de kinderkap ook nog een onderhul opgezet, die ondoorzichtig van stof is en alle onderliggende onderdelen aan het oog onttrekt. Deze traditie geldt voor zowel jongens als voor meisjes.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie