Jurk met geborduurde motieven

 

Geborduurde jurk in de stijl van de regio Lydd-Ramleh in voormalig Palestina, maar vervaardigd in de gebieden van de Palestijnse diaspora. De jurk is gemaakt van ruwe witte katoen, waarop motieven...

Objectnummer
TM-5850-1
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
1950-1970
Herkomst
Westelijke Jordaanoever

Geborduurde jurk in de stijl van de regio Lydd-Ramleh in voormalig Palestina, maar vervaardigd in de gebieden van de Palestijnse diaspora. De jurk is gemaakt van ruwe witte katoen, waarop motieven geborduurd zijn in rood borduurgaren met blauwe en gele accenten. De gebruikte patronen en de smalle mouwen zijn typerend voor plattelandsdorpen zoals Sarafand en Safariya (Abu Omar 1986: 73). Bij de stichting van de staat Israël in 1948 kwam deze dorpen op Israëlisch grondgebied te liggen. De inwoners vluchtten en werden verhinderd terug te keren (Morris 2004: 394 en xvi). Zij kwamen in de omringende gebieden terecht, met name in vluchtelingenkampen op de Westelijke Jordaanoever. In de decennia daarna, de periode waarin deze jurk werd gemaakt, bleven vrouwen vanuit deze locaties borduren in de stijl van hun herkomstregio. De motieven van het Palestijnse borduurwerk zijn vaak gebaseerd op elementen uit het plaatselijke landschap en cultuur, zoals ook op deze jurk is te zien. Het borstpaneel heeft een geometrisch patroon van bloemmotieven. De achterzijde van de jurk is onderaan geborduurd met verticale banden met daarin diverse bloemen, hopvogels en bladmotieven met daarboven het motief van een bloempot. Langs de zijkanten lopen vanaf het middel twee lange banden, mawaris genaamd, die zijn geborduurd met motieven van onder meer druiven en pauwen. De jurk is met de machine genaaid. Het borduurwerk is met de hand uitgevoerd in kruissteek. De Palestijnse jurk onderging een aantal veranderingen in de 20e eeuw als gevolg van politieke en economische ontwikkelingen. Tot halverwege de 20e eeuw werden de jurken geborduurd door de vrouwen die ze droegen. In dit typische vrouwenwerk werd een meisje vanaf ongeveer haar zevende jaar onderwezen (Hasson 1997: 5, Weir 2006: 10). Als ze behendig genoeg was begon ze haar deel van haar uitzet te borduren. Dit kon maanden of jaren duren: niet alleen omdat het arbeidsintensief werk was dat naast dagelijkse werkzaamheden gedaan moest worden, maar ook omdat de prijzige borduurzijde soms alleen in kleine porties gekocht kon worden en zo telkens in stapjes verwerkt werd. Het deel van de uitzet dat door haar bruidegom werd betaald werd gemaakt door professionele borduursters. De kledingstukken die ze als bruid zou gaan dragen werden in de maat van de moeder gemaakt, in verwachting dat het meisje de stukken dan wel zou passen (Weir 2006: 10-11). De migratie had tot gevolg dat vrouwen het zich niet meer konden veroorloven om kostbare kleding te maken. Ook werd het moeilijker om de benodigde materialen te produceren of uit buurlanden te importeren. In 1967 leidde de Israëlische bezetting van de Westoever en Gazastrook ertoe dat veel Palestijnen opnieuw moesten vluchten. Deze volksverhuizingen beinvloedden de stijl van de jurken en er ontstonden nieuwe stijlen die samengesteld waren uit elementen uit verschillende regio’s van voormalig Palestina. Ook na de opkomst van machinaal geproduceerd borduurwerk in de 20e eeuw ging het dragen van geborduurde kleding in moderne vormen door. Door de verspreiding van de Palestijnse bevolking over de diverse buurlanden vanaf 1948 kreeg het dragen en produceren van het borduurwerk een nieuwe -politieke- betekenis. In zowel de Palestijnse gebieden en Israël als de landen van de diaspora, zoals Libanon en Jordanië, zijn de geborduurde jurken symbool geworden van de Palestijnse identiteit (Weir 2006: 22, Rajab 1989: 105).

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie