De muts van de Amsterdamse burgerweesmeisjes

 
13 februari 2023
Bachelorstudent Algemene Kunst- en Cultuurwetenschappen.

In de ruim 25 jaar dat ik me bezighoud met vooral de hoofdbedekkingen van Nederlandse streekdrachten heb ik al veel bijzondere mutsen in handen gehad.

Toch was ik onlangs erg verrast toen iemand mij een Amsterdamse weesmeisjesmuts aanbood. Natuurlijk ben ik op de hoogte van het bestaan ervan maar ze komen nooit op de markt. Ik was dus zeer te spreken over mijn nieuwe aanwinst.

Zeldzame aanwinst

Juist omdat het een vrij zeldzame dracht betreft is er niet veel documentatie over. Bekende Nederlandse streekdrachten als Urk, Spakenburg, Staphorst en diverse Zeeuwse streekdrachten zijn ten overvloede beschreven. En ook bij die drachten loop je toch nog vaak tegen het feit aan dat juist datgene wat je als nieuwsgierige collectioneur-onderzoeker wilt weten, niet is opgeschreven. Dat geldt dus zeker voor de Amsterdamse weesmeisjesdracht.

Weesmeisje uit het Burgerweeshuis in Amsterdam, foto Theo Molkenboer, collectie Nederlands Openluchtmuseum

Weeshuiskleding en streekdracht

Je kunt er over discussiëren of deze dracht werkelijk tot de streekdrachten gerekend moet worden. Want wat streekdrachten als kenmerkend element hebben is de geografische gebondenheid van de dragers aan een bepaalde plaats of regio. Diverse sociale lagen van de betreffende bevolking dragen deze dracht. Bij weeskleding gaat het om de bewoners van een bepaalde instelling die kenmerkende kostuums dragen.

Er zijn verschillende weeshuisdrachten in Nederland waarbij een stevige verankering in de streekkleding aanwijsbaar is. Dat is ook het geval bij de Amsterdamse Burgerweesmeisjes. Onder de muts wordt namelijk een zilveren oorijzer gedragen. Het oorijzer heeft zilveren griffioenkopjes als uiteinde en wordt in precies dezelfde vorm gedragen op het eiland Urk, en met bijna identieke maar dan gouden knoppen ook in Huizen en de dorpen in het Gooi en Eemland.

De muts lijkt op het eerste gezicht een vrij ingewikkelde coupe te hebben. Dat idee wordt versterkt door antieke portretten en afbeeldingen van Amsterdamse Burgerweesmeisjes. Er zijn geen vrouwen meer in leven die deze muts ooit hebben gedragen; in 1919 werd definitief afscheid genomen van het kenmerkende maar ook stigmatiserende weeskostuum voor de bewoners van het Amsterdamse Burgerweeshuis.

Onderzoek via patronen en namaken

Om te achterhalen hoe de muts met het oorijzer dan werd gedragen is het maken van een reconstructie een beproefde methode. Nu ik dan eindelijk een origineel exemplaar in handen had, kon ik daar mee aan de slag. Van het Amsterdam Museum kreeg ik een bestand met patronen voor poppenkleding. Dat was verhelderend, maar ik wil toch altijd een origineel (en liefst meerdere exemplaren) bestuderen. Dan weet je wat gebruikelijk was en wat eventuele kleine verschillen of afwijkingen konden zijn.

De muts blijkt van een zeer eenvoudig patroon te zijn. De bol (achterkant) bestaat uit een rechthoekig stuk stof met afgeronde bovenhoeken, waaraan de voorstrook (een ruim stuk rechthoekige stof) gezet wordt. De voorstrook loopt middenvoor enigszins in een punt. Kostbaar materiaal is voor de muts in mijn collectie niet gebruikt. Een uitgebreide fotoserie van het Amsterdamse Burgerweeshuiskostuum voor meisjes en vrouwen laat hetzelfde beeld zien.[1] En eerlijk gezegd verwacht je bij een maatschappelijke instelling als een weeshuis ook niet direct dure kloskanten.

De muts is gemaakt van machinaal vervaardigde katoenen stiptule. De voorstrook is langs de beide zijkanten en langs de hele voorrand afgezet met glad aangezette machinaal geborduurde tule met aan één zijde een geschulpte boord. Ter versteviging is langs de rechte kant van deze strook een smal katoenen bandje gestikt. De muts krijgt zijn typische vorm aan de voorkant omdat er aan weerszijden van de punt middenvoor een deel van de ruimte strak wordt ingerimpeld en dubbelgenomen aan elkaar gezet wordt.

Onder de muts wordt een eenvoudig zwart katoenen of wollen ondermuts gedragen. In de nek kan de ondermuts met bandjes op maat worden getrokken. De bandjes worden om het hoofd vastgemaakt en houden gelijk het zilveren oorijzer op zijn plaats.
De bovenmuts wordt licht gesteven. Hij is erg ruim, en als je de muts op een hoofd zet met de punt midden boven de kruin, zoals van foto’s bekend is dat het werd gedragen, lijkt de muts qua ruimte wel wat op de Scheveningse muts, die ook ver over het achterhoofd op de schouders hangt. Dat is echter bij deze muts niet de bedoeling.

De bol van de bovenmuts kan, net als de ondermuts, ook met bandjes op maat getrokken worden. Die bandjes strikt men om de wrong of knot op het achterhoofd. De overige ruimte van de muts wordt nu over het hoofd naar voren getrokken, waarna de versierde voorrand van de voorstrook er over wordt geslagen. De punten worden naar buiten getrokken waardoor het geheel een beetje een omgekeerd trapeziumvormige aanblik krijgt. De bovenmuts wordt met kleine metalen kopspeldjes aan het oorijzer vastgemaakt en boven op het hoofd met een paar koperen sierspelden met een grote ronde kop door het haar vast gestoken.

Het maken van een replica en het reconstrueren van de hele hoofdtooi (met een Urker ijzer eronder!) was verhelderend. De coupe blijkt een stuk eenvoudiger dan gedacht en de typerende vorm ontstaat door het teveel aan ruimte in de gesteven stof op een specifieke manier over het hoofd te vouwen. Het is natuurlijk heel goed mogelijk dat de Amsterdamse Burgerweesmeisjes het op een andere manier deden. Maar zij kunnen het niet meer vertellen. Door zelf een muts na te maken en de beelden te bestuderen hoe ze werd gedragen doe je ook inzicht op in hoe de vorm ontstaat. Al doende leert men immers…

 

 


[1] Theo Molkenboer, 1910, Nederlands Openluchtmuseum. Zie ook https://www.modemuze.nl/collecties/weesmeisje-uit-het-burgerweeshuis-amsterdam-circa-1910-2

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie